AUTONOMIE

In december 1942 verplichtte koningin Wilhelmina, als hoofd van de regering in ballingschap, zich in een beroemd geworden radiorede dat er na het einde van de 2e Wereldoorlog zou worden gewerkt aan een nieuwe vormgeving van het Rijksverband. Alle rijksdelen (Nederland, Nederlands Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen) zouden ´ieder op zichzelf de eigen inwendige aangelegenheden, in zelfstandigheid steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan´ behartigen.

Voor de Nederlandse Antillen werd, na een lange koloniale periode, de eerste stap op weg naar politieke autonomie gezet met de Staatsregeling van 1948. De Interim-regeling van 28 september 1950 betekende een tweede grote stap. De verantwoordelijkheid voor wetgeving en bestuur kwam bij de Nederlandse Antillen (N.A.) zelf te liggen. Een van de eerste wetten die werden aangenomen was de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (E.R.N.A.) in 1951. Hiermee werd, bij algemene maatregel van bestuur, aan de eilanden zelfstandigheid verleend met betrekking tot hun eigen bestuurlijke aangelegenheden.

Hoewel de zes eilanden door Nederland als een onverbrekelijke eenheid werden beschouwd, rommelde het vanaf de jaren ´30 al, vooral tussen Aruba en Curaçao. In 1932 leidde de onvrede op Aruba tot een Arubaans verzoekschrift aan de Koningin, met de vraag om meer bestuurlijke decentralisatie. Tijdens de Ronde Tafel Conferentie van 1948 pleitte met nameAVP ´er  J. H. A. Eman er voor dat Aruba de bevoegdheid zou krijgen ´om zich onmiddellijk en geheel van de N.A., staatkundig, financieel, fiscaal, economisch en administratief af te scheiden en als zelfstandig, gelijkberechtigd deel uit te maken van het Koninkrijk der Nederlanden´.

De onvrede op Aruba nam toe met de nieuwe zetelverdeling van de Staten via de Interim-regeling van 1950. Daarbij werd onder het AVP-bestuur de gelijkwaardige positie die het in de zetelverdeling had met Curaçao (8-8) ingewisseld tegen een zeer nadelige positie (12-8). Vanzelfsprekend liepen de onderlinge conflicten, zowel op Aruba zelf als tussen Aruba en Curaçao verder uit de hand. Het was uiteindelijk Betico Croes van de MEP die er na een lange strijd vanaf het einde van de jaren ´60 in slaagde voor Aruba de felbegeerde autonome status per 1 januari 1986 in de wacht te slepen. Hiermee werd Aruba, op een klein aantal taken na, baas in eigen huis.

Voor Aruba betekende deze nieuwe status al gauw een zegen. Met veel elan werden de grote moeilijkheden aan het begin van de Status Aparte overwonnen. Alom heerste bewondering voor het kordate optreden van de AVP-regering bij de aanpak van de problemen. Al gauw werd de grote werkeloosheid omgezet in een grote behoefte aan personeel. Het geluk van politici en de gemeenschap kon niet op. Men was terecht trots op de resultaten van de verkregen autonomie.

In de daaropvolgende jaren werd de autonomie door dik en dun beschermd. Politici van beide grote partijen raakten van slag zodra de indruk bestond dat Nederland op enigerlei wijze wilde knibbelen aan de verkregen autonomie. Dat vond vooral plaats wanneer Nederland zich zorgen maakte over justitieel optreden bij vermeende drugs- en witwaspraktijken op Aruba, over minder verantwoordelijk financieel beleid, over de kwaliteit van het bestuur, enz. De verontwaardigde politici haalden dan alle middelen uit de kast om Nederland internationaal als re-kolonisator aan de schandpaal te nagelen. Meer en meer werd de autonomie echter een zaak van ´de politiek´ terwijl de bevolking het geharrewar daarover gelaten over zich heen liet gaan.

Intussen is de vraag wie het meeste voordeel beleeft aan de Arubaanse autonomie en of er inmiddels geen sprake is van een achterhaalde situatie. Sterke landen als Duitsland, Frankrijk, Nederland e.a. hebben hun autonomie deels allang vrijwillig opgegeven om grotere voordelen te verkrijgen door samenwerking. De samenwerking (op basis van gezamenlijke afspraken en regels) is vooral gericht op het belang van hun burgers. De afsprakenbijvoorbeeldten aanzien van de kwaliteit van de begrotinghebben als doel om ontsporing van de financiële situatie van landen zo veel mogelijk te voorkomen. Zelfs zo gaat het weleens mis.

Arubaanse regeringen hebben zich altijd met hand en tand verzet tegen een dergelijke samenwerking. Samenwerking werd gezien als controle en zelfs inmenging. Deze krampachtige houding leidt onmiskenbaar tot de indruk dat ´autonomie´ een belangrijk instrument is geworden voor de politiek ombeleid aan enige controle te onttrekken. De transparantie die op lokaal niveau ontbreekt door falend toezicht van het parlement, wordt daarmee ook op koninkrijksniveau gedwarsboomd.

Voor de traditionele partijpolitiek brengt een dergelijke autonomie vanzelfsprekend de nodige voordelen met zich mee.Het landsbelang speelt daarbij lang niet altijd een doorslaggevende rol. Voor de bevolking is dit een gevaarlijke situatie. Inmiddels is genoegzaam gebleken dat politici autonoom handelen volledig willekeurig toepassen met rampzalige gevolgen. Blijkbaar is de huidige door onze voorouders zo hard bevochten autonomie een luxe die zij niet kunnen dragen. Het is daarom zaak een nieuwe invulling te geven aan ´de autonomie´. Langer dralen kan zowel de Arubaanse bevolking als Nederland opschepen met nog meer onwelkome verrassingen.